Transitie-oefeningen
De vele vragen en paradoxen die opduiken bij het internationaal reizen zijn herkenbaar en min of meer duidelijk. Het veranderen van ons gedrag en het omgooien van de productiepraktijk van een hele sector is echter een ingewikkelde en moeizame aangelegenheid. De transitie naar een duurzamer model gebeurt met verschillende snelheden en op meerdere niveaus tegelijk, die elkaar aanvullen maar elkaar ook geregeld tegenwerken. Sociaal psycholoog Harald Welzer zoekt een uitweg uit de maatschappelijke verlamming via ‘communities of practice’, waarin gemeenzame leerprocessen centraal staan die een concreet en informeel karakter hebben en waar uiteenlopende competenties toe bijdragen.(10)
Zo beschouwd kunnen andere manieren van doen en spreken ook in de kunstensector de vorm aannemen van transitie-oefeningen, met uiteenlopende gradaties van bewustzijn en engagement. Bovendien zijn er verschillende vormen van narrativiteit en handelingspotentieel in het geding. Vanuit de nadruk op internationale mobiliteit in de kunstensector schets ik hieronder een drievoudig perspectief. Er is het improviseren en het zich aanpassen aan omstandigheden, soms zonder duidelijke richting. Er zijn onverwachte gebeurtenissen die momentaan en op onvrijwillige basis tot verandering aanzetten. En er is het actief vormgeven van de eigen praktijk en de mogelijkheidsvoorwaarden daarvan, waarin een sectoroverschrijdend perspectief en de roep om systemische verandering doorklinken.
(1) Een flexitariër-ethos voor internationale mobiliteit
In het kader van de eerste editie van het Burning Ice-festival in het Brusselse Kaaitheater in januari 2009 vonden enkele lezingen en een paneldiscussie plaats over mobiliteit en duurzame ontwikkeling. Op dat ogenblik bleek geen enkel gesprek over die kwestie mogelijk. Onwil was daar een onderdeel van, maar ook het gebrek aan een praktijk en een taal, aan ervaring en verbeelding om ons überhaupt een andere gang van zaken te kunnen voorstellen.
Vanaf dat moment ben ik zelf minder en anders gaan reizen; in de eerste plaats uit overtuiging, maar ook vanuit de vraag of die omslag wel doenbaar zou zijn. Minder en anders reizen betekent voor mij: steeds overwegen of een buitenlandse trip wel de moeite waard is en actief uitnodigingen weigeren, en in principe de trein nemen voor internationale reizen en slechts per uitzondering vliegen. Verder zoek ik naar manieren om een engagement ‘aan te dikken’ om langer op een bepaalde plek te blijven en verschillende interacties te kunnen aangaan (voorstelling, nagesprek, workshop, rondhangen in een stad enzovoorts) of een tournee uit te breiden met andere speelplekken.
Die principiële houding is vergelijkbaar met die van een flexitariër en maakt wel degelijk een verschil. Internationale ervaringen maken nog steeds deel uit van mijn praktijk en horizon, maar de ecologische voetafdruk van mijn reizen is stelselmatig kleiner geworden en nu nog slechts een kwart van tien jaar geleden.
Tijdens een paneldiscussie over duurzame mobiliteit op de trefdag van het Transitienetwerk Cultuur Pulse in oktober 2016 bleek dat een flexitariër-ethos tegenwoordig al bij verschillende kunstenorganisaties en onderwijsinstellingen ingang vindt. Zo discussieert SPIN zowel binnenshuis als met partners over een andere benadering van het touren. Binnen Europa nemen ze in principe de trein, wat een extra betaalde reisdag en dus hogere uitkoopsommen inhoudt. Buiten Europa is het een kwestie van de tournee uitbreiden tot meerdere speelplekken en de reisplanning daarop af te stemmen. In het geval van vliegreizen wordt de uitstoot gecompenseerd.
Toch wees Ingrid Vranken (destijds coördinator van SPIN) erop dat persoonlijke ecologische overtuiging en professionele positie niet altijd in overeenstemming te brengen zijn. De omslag naar duurzame mobiliteit is een leerproces waarin anderen niet altijd meedoen en waarvoor bovendien ook ondersteuning nodig is. Je moet voortdurend initiatief nemen en er blijft een grijs gebied bestaan rondom de vergoeding van de toegenomen werklast. De gedragswijziging van enkelingen die persoonlijk de verantwoordelijkheid nemen om alternatieven uit te werken staat dus vaak op gespannen voet met het uitblijven van structurele verandering binnen de sector en de bredere maatschappij. Er ligt vermoeidheid op de loer: je persoonlijke draagkracht is immers beperkt. Hoe sterk is de eenzame flexitariër?
De omstandigheden zijn dus niet altijd ideaal, maar het maken van keuzes en het ontwikkelen van ander reisgedrag maken opgeteld daadwerkelijk een verschil wat betreft reductie van de voetafdruk. Het afleren van de verlokkingen van internationale mobiliteit is daar een onvermijdelijk deel van, net als anders en trager gaan reizen. Een en ander laat ook in positieve zin sporen na in de beleving van onze gedragswijziging. Anders reizen betekent niet alleen een zelfopgelegde versobering, maar daadwerkelijk ook een andere manier van reizen, een andere houding.
Het reizen per trein is bijvoorbeeld aangenamer en comfortabeler dan het reizen per vliegtuig. Er is tijd om te lezen, te schrijven of na te denken, tijd die we niet altijd weten op te eisen in onze dagelijkse werkcontext of de hectische aandachtseconomie. Door die ene reisdag is er in het bijzonder tijd om de mentale overgang van het ene project naar het andere te maken, wat betekent dat je voorbereid en met een gerust gemoed aankomt. Reizen per trein is minder abstract dan een verplaatsing per vliegtuig omdat je het landschap ziet veranderen (en de dialecten of taal hoort veranderen bij elke stop). Toch zijn er grenzen aan het comfort: zodra een treinreis langer dan een werkdag duurt zetten zich onvermijdelijk ook ongedurigheid en verveling in. Indien de reis meerdere dagen in beslag neemt is treinreizen binnen het huidige bestel nog geen aanvaardbaar alternatief voor een reis per vliegtuig.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat vanuit andere ervaringen belichaamde kennis en verbeelding kunnen groeien, en dat fundament lijkt me cruciaal om tot verandering en een bewustere praktijk te komen. Niet een ideologisch programma of het sussen van het eigen geweten, maar het experimenteren met andere ervaringen levert de stapstenen om onze mogelijkheidszin aan te scherpen en ons handelen bij te sturen. Het opladen van achteloos reisgedrag met verhalen is een onderdeel van dat leerproces en die oefening in verbeelding – ons aanpassen aan veranderende omstandigheden en zo een wereld creëren.(11)
Tot die ‘kleine etnografie’ die aandacht heeft voor het heterogene affectieve register van reiservaringen behoren wat mij betreft ook de saaiheid, verveling en rusteloosheid waaraan we niet altijd een plek weten te geven. Er zijn de ongemakken van het reizen zelf, of de hooggestemde verwachtingen naar betekenisvolle ontmoetingen die niet ingelost raken, maar ook het prutsen, het niet goed weten en het zoeken naar alternatieven dat niet altijd succesvol is. Misschien is dat de meer filosofische kant van traag en duurzaam reizen: je brengt letterlijk meer tijd door in dat grijze gebied van een ervaringsruimte waarin niet alles efficiënt verloopt, meteen bruikbaar is of ons als betekenisvol voorkomt.(12)
(2) Gedwongen transitie en regelgeving
In april 2010 stuurde de uitbarsting van de IJslandse vulkaan Eyjafjallajökull het Europese luchtverkeer danig in de war. Ook tal van cultuurwerkers die elkaar troffen op de IETM-bijeenkomst in Berlijn zaten plots vast en moesten op zoek naar alternatieve manieren om terug naar huis te reizen. Het is een voorbeeld van een gebeurtenis die een grote groep mensen op een onverwachte en onvrijwillige manier dwingt tot het ondernemen van een transitie-oefening. Elders in de wereld is het omgaan met de concrete dreigingen die samenhangen met klimaatverandering echter geen vrijblijvende oefening, maar een dagelijkse realiteit. De gebeurtenis heeft ongetwijfeld een folklore van sterke verhalen opgeleverd, maar heeft ze ook invloed gehad op de manier waarop al die cultuurwerkers tegen hun reisgedrag aankijken? IETM heeft de gelegenheid geenszins aangegrepen om in het overdenken van hun ‘plan C’ te spreken over ecologische rechtvaardigheid en het begrip crisis te verbinden met carbon reduction of climate care.
Dit brengt ons terug bij de kwestie van de problematische goedkope mobiliteit. Er is vooralsnog geen politieke of economische inperking van het goedkope vliegverkeer, waardoor alternatieven (beter internationaal treinverkeer) niet van de grond komen. We hebben als burgers ook niet zomaar het comfort van de vrije keuze omwille van persoonlijke sociaal-economische omstandigheden en omdat de logheid van het huidige bestel een obstakel vormt. Er is evenmin een politiek kader dat uitstootquota oplegt aan burgers en organisaties en hen verplicht keuzes te maken binnen een beperkt ‘klimaatbudget’. “Onze inspanningen zijn vooral symbolisch”, schrijft journalist en klimaatactivist George Monbiot ontnuchterend. “Hoe sterk onze overtuigingen ook zijn, we consumeren over het algemeen net zoveel als ons inkomen ons toelaat. Een milieuvriendelijke levensstijl is voor anderen.” Zonder regelgeving die aan alle burgers beperkingen oplegt zullen we geen systemische verandering kunnen realiseren. “Het is aan de overheid om de grenzen van ons handelen af te bakenen en om er tevens voor te zorgen dat er binnen die grenzen maximale vrijheid bestaat.”(13) Hij meent dat wij als burgers onze overheden zullen moeten dwingen om hun beleid om te gooien.
De roep om systemische verandering en mondiaal burgerschap in het licht van de klimaatverandering en de sociaal-ecologische crisis werkt verlammend op het vlak van individuele gedragsverandering. Omgekeerd is het niet meteen duidelijk hoe zich uit pakweg het reizen per trein andere praktijken laten ontwikkelen die de belofte van een andere identiteit, mensbeeld en wereld inhouden. Tussen die uitersten van individu en Leitbild zit dan nog eens een log systeem met machtige lobby’s en falende overheden die zich maar zelden laten bewegen door burgercollectieven en sectoren die alternatieven ontwikkelen. Wat ons parten speelt is een probleem van schaal. De verhalen die we onszelf vertellen zijn tegelijkertijd te groot en te klein.
In alle gevallen geldt dat het gemakkelijker is om vast te houden aan vertrouwde modellen en praktijken dan de verwarring en de verveling uit te zweten. Het moeilijke ligt dan ook in het afleren van oude gewoontes en het afscheid nemen van het huidige maatschappelijke model. Dat model is al een tijdje in een ruïneuze toestand, maar toch ontlenen we er als maatschappij nog het gevoel van slagkracht en richting aan, ook al beantwoorden die niet meer aan de huidige realiteit.(14) Ook op individueel niveau werkt dit mechanisme van hechting, dat actief wordt aangestuurd door het neoliberale systeem: gehechtheid aan (lease)auto’s ondanks het fileprobleem, aan internationaal reizen omwille van de status en het symbolisch kapitaal.(15) Die afhankelijkheid is vaak zo groot dat we ook blind zijn voor onze affectieve gehechtheid aan “regimes of injustice” en de tol die ze van onszelf eisen – een goed voorbeeld is het probleem van persoonlijke draagkracht en burn-out. Lauren Berlant analyseert hoe het neoliberale systeem die nostalgische zelfbegoocheling actief in stand houdt, wat leidt tot een vorm van zelfverloochening die ze “cruel optimism” noemt.(16)
Tussen die al te grote wereld en het individuele handelen zit dus een systeem dat enerzijds al te groot, log en machtig lijkt, maar dat anderzijds ook ontlastend kan werken.(17) De kunstensector als geheel bevindt zich in dat tussengebied. De vraag is hoe we dat wensen vorm te geven: als een afspiegeling van het oude bestel, of als een sector die experimenteert met praktijken en burgerschap in het licht van de huidige maatschappelijke uitdagingen?
(3) Naar een andere praktijk in de kunstensector
Hoe kun je individuele bevlogenheid overdragen op collega’s, andere organisaties en uiteindelijk op de gehele kunstensector? Verandering werkt niet alleen bottom-up en zal op meerdere niveaus tegelijk moeten gebeuren, maar het is in de onderhandeling tussen die verschillende schalen dat het gesprek een politieke dimensie krijgt. Afsluitend benoem ik enkele aspecten van dat gesprek, die samen een andere, duurzamere praktijk in de kunstensector moeten mogelijk maken.
De roep om systemische verandering hangt dus samen met het maken van keuzes in de waardering van wat we al dan niet belangrijk vinden. Hoe kunnen we binnen de kunstensector als geheel tot structurele verandering komen? Dat betekent onze manieren van produceren, spreiden en samenwerken grondig herdenken en anders vormgeven.
In de kunsten werkt men doorgaans collectief of in organisaties, dus met collega’s die ook reizen en niet altijd even happig zijn op een gesprek daarover. Toch schuilt ons burgerschap juist in dat gesprek over keuzes en gedrag. Via die weg kan het flexitariër-ethos breder ingang vinden en via protocols ook de norm worden binnen en tussen organisaties. Het uitwisselen van adviezen en het delen van ervaringen zorgt er tegelijk voor dat die principes van duurzame mobiliteit ook worden gedragen door het leerproces van een community of practice in de sector.
Om meer zichtbaarheid te verlenen aan initiatieven die reeds gebeuren zou een handvest voor duurzame mobiliteit een interessant instrument kunnen zijn. Dit stuit ongetwijfeld op weerstand, maar heeft specifieke voordelen: het laat toe te onderhandelen over uitnodigingen met de formele ruggensteun van collega’s en organisaties, die tegelijk ook politiserend werkt. Het biedt aan bevlogen individuen en de vele freelancers in de sector een houvast in hun gesprek met organisaties. Bovendien laat zo’n handvest toe dat de kunstensector, of minstens een substantieel deel ervan, optreedt als burgercollectief. Dat maakt op termijn misschien een gesprek voorbij sectoriële grenzen mogelijk, denk aan de academische sector en het reizen van studenten en onderzoekers. Ook stuurt het aan op een andere dialoog met overheden. Zo is er de Europese verantwoordelijkheid in het ontwikkelen van toegankelijke internationale treinverbindingen.
Anders en trager reizen, langer ter plaatse blijven en programma’s anders omkaderen, herlokaliseren van productie: het vraagt arbeid en tijd, en dus middelen die niet meteen zichtbaar of voorradig zijn. Dat betekenisvolle ontmoetingen met een andere context nooit gegarandeerd zijn laat zich bovendien slecht rijmen met het huidige bestel waarin groei, efficiëntie, snelheid en tijdswinst centraal staan. De kunstensector ontsnapt daar geenszins aan en wordt vooral kwetsbaarder nu subsidies stagneren of afnemen. Hoe smaller de marge, hoe moeilijker het is om de gewenste kwaliteit te bieden. Wanneer gaan we daar grenzen aan stellen? Kunnen we de beschikbare middelen op een andere manier inzetten?
De roep om systemische verandering hangt dus samen met het maken van keuzes in de waardering van wat we al dan niet belangrijk vinden. Hoe kunnen we binnen de kunstensector als geheel tot structurele verandering komen? Dat betekent onze manieren van produceren, spreiden en samenwerken grondig herdenken en anders vormgeven. Een andere cultuur van overleg en samenwerking is daarvoor noodzakelijk, onderling en met overheden. Dat gesprek kan niet anders dan politiek zijn, doordrongen van artistiek en mondiaal burgerschap dat ook een uitgesproken sociaal-ecologische component heeft.
(10) Cf. Harald Welzer, Zelf denken. Een leidraad voor verzet, Utrecht, 2014, pp. 164-7
(11) Antropologe Kathleen Stewart biedt inspirerende lectuur over de rol van affect en alledaagse ervaringen in een praktijk van culturele politisering. Zie Kathleen Stewart, Ordinary Affects, Durham/Londen, 2007 en Idem, ‘In the world that affect proposed’, Cultural Anthropology, 32:2, mei 2017, pp. 192-8
(12) Daarmee is overigens niet gezegd dat een pleidooi voor traagheid zich zomaar zou laten veralgemenen, net zomin als een filosofische houding onze verlangens en wereldhonger kan opschorten. Cf. Ignaas Devisch, Rusteloosheid, Antwerpen/Amsterdam, 2016, pp. 182 e.v
(13) Monbiot 2007, pp. 29-30
(14) Cf. Welzer 2014, p. 15
(15) Voor een treffende filosofische analyse van mobiliteit, efficiëntiedenken en problematische waarderingsmechanismen op het niveau van een gehele maatschappij, zie Eric Oger, Nachtoog. Schuine wegen van de filosofie, Kampen/Kapellen, 2007, pp. 179-259
(16) Zie Lauren Berlant, Cruel Optimism, Durham, 2011, pp. 184-5. “Neoliberal interests are well served by the displacement of so many historical forms of social reciprocity onto emotional registers, especially when they dramatize experiences of freedom to come that have no social world for them yet.” (p. 222) Berlant (pp. 199 e.v.) schrijft in dat verband ook over transitie-oefeningen in tijden van impasse.
(17) Het donutmodel van econome Kate Raworth brengt de ecologische draagkracht van de planeet in rekening, en tevens het sociale minimum dat persoonlijke draagkracht moet ontlasten. Cf. Kate Raworth, Doughnut Economics. Seven Ways to Think Like a 21st-Century Economist, Londen, 2017
Ga terug naar Inspiratie