Produceren in residentie
In de eerste editie van /re/framing the international – het tijdschrift van Kunstenpunt over het nieuwe internationale werken – gaat Taru Elfving uitgebreid in op de voor- en nadelen van het werken in residentie en op de vraag wanneer reizen in dat kader al dan niet zinvol is.(6) Sommige kunstenaars hebben van het reizen of het langdurig werken op locatie of in lokale gemeenschappen ver van huis de kern van hun artistieke praktijk gemaakt. Ze zoeken naar mogelijkheden om zich bloot te stellen aan een vreemde context en die ervaringen te integreren in hun werk. Specifiek uitgezochte internationale residenties hebben in dat geval een duidelijke onderzoeksinzet.
Meestal is de motivering van het produceren in residentie omgekeerd: residenties bieden de mogelijkheid om zich tijdelijk terug te trekken en om zonder dagelijkse beslommeringen en al te veel afleiding te kunnen werken. Op de keper beschouwd zijn (verre) internationale reizen voor dit soort residenties niet zinvol omdat die omstandigheden ook dicht bij huis voorhanden zijn. Choreograaf Martin Nachbar merkt op: “Wanneer de eerste opwinding van het reizen en het elders-zijn gezakt is, en het een gewoonte wordt om in vreemde streken te werken, dan treden de bijwerkingen [van het werken in residentie] op de voorgrond en komen de eerste verschijnselen van vermoeidheid aan het licht. Vooral wanneer de research niets te maken heeft met de plek van residentie, is er geen enkele reden waarom je deze research niet thuis zou kunnen doen.”(7) Hij pleit dan ook voor productievoorwaarden op maat van zijn artistieke praktijk, als het even kan dicht bij huis.
In de praktijk fungeert produceren in residentie echter geregeld als een economisch vangnet voor kunstenaars die werken in precaire omstandigheden. Dat de honoraria en werkomstandigheden elders beter zouden zijn is niettemin een problematische zelfbegoocheling die het economische argument onhoudbaar maakt. Waarom kunnen we het in het rijke Vlaanderen, met zijn sterk uitgebouwde subsidiesysteem voor de kunsten, niet beter doen?
Het touren beslaat een aanzienlijk deel van het internationaal reizen. Spreiding van werk is vandaag de dag niet vanzelfsprekend in Vlaanderen, terwijl goedkope mobiliteit een afzetmarkt elders in Europa gemakkelijker toegankelijk maakt. Eerder dan een economisch argument zijn internationale uitnodigingen toch vooral aanlokkelijk om de belofte die eruit spreekt: andere publieken ontmoeten, de kans om plekken te bezoeken waar je nog niet eerder bent geweest etcetera. Wanneer is reizen met het oog op presentatie echt betekenisvol?
Het prestige van internationaal werken vormt een serieus obstakel. Neem het voorbeeld van een dansgezelschap dat werkt met een team van vijftien medewerkers uit evenveel landen die allemaal moeten reizen voor een productie. Zijn er dichter bij huis geen gekwalificeerde medewerkers te vinden? Of is de vermeende mondiale blik tegenwoordig de nieuwe norm? Herlokalisering van productie is een uitdaging, maar het principe van cosmo-localization (met als uitgangspunt ‘design global, manufacture local’) laat zich niet zonder meer toepassen op de kunsten, juist omdat belichaamde kennis de kern van de praktijk uitmaakt. Echter, kunnen we ons een wereld voorstellen waarin we thuisblijven en lokaal werken weer kunnen waarderen? Kunnen we daar als kunstensector ook onze productiestructuren beter op afstemmen?
(6) Cf. Elfving 2017
(7) Martin Nachbar, ‘Reizen, vluchten, vergaan. De kunstenaar als ‘transient’, Etcetera, jg. 23 nr. 104, dec. 2006, pp. 27-28. Deze tekst werd geschreven voor een themanummer van Etcetera, ‘Portret van de kunstenaar als resident’ in het kader van B-Kronieken, een onderzoeksproject van Sarma over de impact van internationale mobiliteit op de podiumkunsten. www.b-kronieken.be
Ga naar Tournees
of ga terug naar Inspiratie